Toen ik klein was had ik vaak oorpijn. Dan kwam mijn moeder of mijn vader om met mij te bidden. En dan ging de oorpijn weg.
Vorig jaar werd ik op een nacht wakker omdat ik weer oorpijn had. Het deed erg zeer en ik moest huilen. Ik wilde mijn ouders niet wakker maken en besloot om voor mijzelf te bidden. Ik pakte mijn Bijbel en opende hem zo maar ergens. Op de bladzijde stonden verzen uit Romeinen: “Ik ben ervan overtuigd dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch overheden, noch krachten, noch tegenwoordige, noch toekomstige dingen, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde van God in Christus Jezus, onze Heere” (8:38, 39). Toen ik deze verzen las werd ik rustig en ik hield op met huilen. Ik begreep dat er niets tussen mij en God kon komen. Ik ben Gods volmaakte weerspiegeling en Zijn kind, zonder fouten of gebreken. Ik las ook passages uit Wetenschap en Gezondheid met Sleutel tot de Heilige Schrift en alles wat Mary Baker Eddy schrijft in “Wat Kerstmis voor mij betekent” (The First Church of Christ, Scientist, and Miscellany, blz. 261-263). De pijn begon minder te worden en ik was in staat om verder te slapen.
Toen ik ’s morgens wakker werd realiseerde ik me dat ik vroeger altijd op andere mensen had vertrouwd om voor mij te bidden. Maar om genezen te worden, moest het echt alleen maar mij en God zijn. Terwijl ik dit overdacht merkte ik dat de laatste restjes van de pijn verdwenen waren en dat ik me zoveel beter voelde. Ik was genezen en was God heel erg dankbaar voor mijn genezing.
Ik weet nu dat God mij altijd de gedachten geeft die ik nodig heb om genezen te worden en gelukkig te zijn.
Renton, Washington, V.S.