Zijn we voorbestemd om met kwellende gedachten van spijt, schuld of verdriet te leven? Worstelen we met herinneringen aan teleurstellingen, gemiste kansen of onvervulde verlangens?
Het levensverhaal van een mens lijkt wel te bestaan uit goede perioden die we ons met plezier herinneren en voorvallen die we liever zouden vergeten omdat ze ongemakkelijk of pijnlijk zijn – en die als spookbeelden terug in ons bewustzijn kunnen sluipen en onze vrede en harmonie belagen.
Maar moeten we geloven dat we gedoemd zijn om te leven met kwellende gedachten die ons gevoel van eigenwaarde aantasten, ons gevangen houden in het verleden en ons beletten vooruitgang te boeken op onze geestelijke reis? Zo’n vonnis wordt in elk geval niet door God opgelegd aan Zijn geliefde dochters en zonen.
Vaak hebben we te maken met dromen van eigen makelij.
Dat beredeneerde ik een paar jaar geleden toen ik worstelde met enkele familie- en andere intermenselijke relaties. Hoe meer ik me bleef bezighouden met de verontrustende herinneringen die door mijn gedachten rondspookten, hoe hardnekkiger en beangstigender ze werden, totdat ik mij een stelling van Mary Baker Eddy herinnerde: “... lijden is zelf-opgelegd, en het goede is meester over het kwaad” (Miscellaneous Writings 1883-1896, blz. 209).
Toen ik mijn spoken van zelfverwijt over de fouten die ik in het verleden gemaakt had onder ogen zag, begon ik me te realiseren dat, aangezien de wonden van spijt, schuld, verdriet enzovoort, zelf-toegebracht waren, ik het door God gegeven recht had ze ook zelf te corrigeren, te genezen, en te niet te doen. Ook vond ik, in een ander boek van Eddy, Retrospection and Introspection, een nieuwe en hoopgevende kijk op de sterfelijke geschiedenis, en de basis voor het corrigeren daarvan. Zij schrijft: “Het is goed om te weten, beste lezer, dat onze stoffelijke, sterfelijke geschiedenis slechts een archief is van dromen, niet van het werkelijke bestaan van de mens, en de droom heeft geen plaats in de Wetenschap van het zijn” (blz. 21).
Als we ons dus bezighouden met oude herinneringen, hebben we vaak te maken met dromen van eigen makelij. En daar de straf voor het herbergen en herkouwen van deze dromen “zelf-opgelegd” is, hebben we het recht om ze te herzien en te elimineren, en te ontwaken uit de idee van een gebrekkige, sterfelijke geschiedenis.
Ik begon in gebed een sterke mentale verdediging op te bouwen om de ongegronde suggesties waarmee ik te maken had tegemoet te treden. Ik zag dat deze verontrustende illusies geen macht hadden om mijn huidig gevoel van harmonie binnen te dringen. Zij waren als kleren uit mijn kindertijd waar ik uitgegroeid was, die geen recht hadden op een plaats in mijn mentale kast.
“Een regel voor beweegredenen en handelingen” uit de Kerkhandleiding van De Moederkerk leidde ertoe dat ik mij ging bezighouden met het begrip “louter persoonlijke gehechtheid” (blz. 40). Naarmate ik weigerde mij te hechten aan herinneringen uit mijn persoonlijke geschiedenis die ik was ontgroeid, werden zij minder indringend. En al spoedig verdwenen zij uit mijn gedachten zonder wonden achter te laten die genezen moesten worden, en zonder littekens.
Die ervaring bevestigde dat wanneer we ontwaken uit een droom, de droom eindigt, ongeacht hoe lang we al aan het dromen zijn, of hoe levendig de droom leek te zijn. Die droom wordt nooit een deel van onze huidige, eeuwige geestelijke identiteit.
We kunnen altijd lessen leren uit vroegere ervaringen om ons te helpen bij onze geestelijke groei. Een onderdeel van het proces is te leren onszelf zodanig lief te hebben en te vergeven, dat we voorvallen die we zijn ontgroeid uit ons huidige denken verwijderen opdat ze onze vooruitgang niet kunnen belemmeren door nodeloze bagage.
De Ierse toneelschrijver George Bernard Shaw maakte eens de opmerking dat alleen zijn kleermaker hem elke keer als hij hem zag de maat nam. Wij kunnen onszelf ook de maat blijven nemen gebaseerd op ons groeiend begrijpen van onze geestelijke identiteit.
Als we alle mensen om ons heen zien zoals God hen ziet – zondeloos, geestelijk en volmaakt – bevrijden wij hen mentaal, evenals onszelf, van de last en beperkingen van kwellende herinneringen. Wij zijn allemaal vrij om ons te verheugen in Gods ononderbroken harmonie – zonder spijt!