Waar Jezus ook heen ging, drommen mensen volgden hem om de geweldige dingen te zien die hij deed—zieke mensen genezen en vertellen over Gods koninkrijk. Een jonge knul volgde de duizenden mannen en vrouwen en kinderen te voet. Waarschijnlijk was het zijn moeder geweest die hem wat eten voor onderweg had meegegeven—vijf gerstebroodjes en een paar gedroogde visjes.
Toen de menigte Jezus eindelijk had ingehaald, was het voor de jongen mogelijk om dichtbij Jezus te komen. Hij moet gezien hebben dat de Meester niets anders dan liefde voelde voor alle mensen die voor hem gekomen waren. Voor Jezus waren ze als verloren schapen die geen herder hebben om hen te leiden. Daarom sprak hij liefdevol over God en genas degenen die ziek waren.
Toen het donker begon te worden, wilde Jezus de mensen te eten geven. De jongen zag waarschijnlijk wel dat de discipelen hier niet erg gelukkig mee waren. Hoe konden ze nu toch voor al die vermoeide, hongerige mannen en vrouwen en kinderen zorgen? vroegen de discipelen zich af. Ze smeekten Jezus de mensen weg te sturen. Maar hij wilde dat niet. Er waren geen dorpen dichtbij en hij wilde niet dat de mensen flauw zouden vallen van de honger.
Jezus zei tegen zijn discipelen, “Geven jullie hen iets te eten”. Nou dat leek onmogelijk. Filippus antwoordde hem: “Weet je niet dat het zeker tweehonderd denari kost (in die tijd bijna een jaarsalaris) om alleen maar een klein broodje voor iedere persoon te kopen?”
Toen vertelde de discipel Andrew aan Jezus dat er een jongen was die vijf broodjes had en twee visjes. En de jongen wilde zijn eten wel delen. Maar “wat hebben we daaraan voor zoveel mensen?” zei Andrew.
Maar Jezus zag dit anders. Hij zei tegen de discipelen dat de mensen moesten gaan zitten op het gras om zich voor te bereiden op een maaltijd. Ze zaten in groepen van 50 en 100 en keken toe hoe Jezus de broden en de visjes van de jongen aanpakte—en God hiervoor dankte. Toen begon hij de broden en visjes in stukken te breken en gaf die aan de discipelen om uit te delen aan de mensen.
Je kan het verhaal van Jezus die de duizenden voedde, lezen in Johannes 6:1-14.
En weet je wat er gebeurde? Het brood en de vis werden steeds meer in de handen van Jezus. De jongen moest verbaasd zijn geweest toen hij zag wat er met zijn eten gebeurde. Het bleef zich vermeerderen—tot zelfs de laatste van die 5000 mannen, plus vrouwen en kinderen, had gegeten! En er was nog heel veel over. Jezus die het voedsel niet wilde weggooien, vertelde de discipelen te verzamelen wat overgebleven was. Ieder van hen vulde de mand die ze om hun middel droegen met eten voor de volgende dag.
Dat was nog eens een les die de jongen en alle anderen die dag leerden! Door dit voorbeeld had Jezus iedereen over de Christus geleerd, die Mary Baker Eddy “de goddelijke openbaarwording van God” noemt (Wetenschap en Gezondheid met Sleutel tot de Heilige Schrift, blz. 583). Als we aan anderen geven hoe weinig we ook hebben, zoals de jongen dat deed, zal de Christus daar iets wonderbaarlijks mee doen!