“Schrijf een gedicht over een sociale onrechtvaardigheid.”
Dat was het? Dat was de opdracht? Ja, dat was het. Mijn leraar Engels van de middelbare school gaf geen verdere uitleg—alleen een inleverdatum.
Ik kon een heleboel sociale onrechtvaardigheden bedenken: racisme, economische en sociale ongelijkheid, én dit gedicht te moeten schrijven zonder een enkele aanwijzing over hoe dat aan te pakken! Terwijl de dagen voorbijgingen kwam geen enkele van mijn meest veelbelovende ideeën duidelijk in beeld of kreeg vorm als een gedicht. Ik wist waar mijn talenten lagen. Een dichter was ik niet!
Terwijl de maandag deadline voor deze opdracht in zicht kwam bleef ik de onvermijdelijke worsteling, die nodig zou zijn om de taak te volbrengen, uitstellen—totdat het zondag vroeg in de avond crisistijd was. Toen trok ik mij terug in de slaapkamer van het appartement van mijn grootouders bij wie ik op bezoek was. Pen en papier in de hand (stel je voor: toen nog geen laptops) en een knoop in mijn maag.
“Waar moet ik zelfs maar beginnen?”
“Hoe ga ik deze Mount Everest van een opdracht in een paar uur volbrengen?”
Maar één hoopgevend bericht bleef hardnekkig door de paniekerige gedachten heenbreken: “Hij brengt dat wat mij opgedragen is ten uitvoer” (Job 23:14, volgens de King James bijbelvertaling). Ik had deze woorden al eens eerder gelezen en op dit moment kwamen zij naar mij terug als een op maat gemaakt bericht van God. De “Hij” in deze uitspraak werd voor mij benadrukt als nooit tevoren. Het herinnerde mij eraan dat niet ík iets ging volbrengen of doen; Gód was de uitvoerder van het werk dat mij—en ons allen—was opgedragen. Ongetwijfeld zou ik de ideeën krijgen die ik nodig had om aan deze gerechtvaardigde opdracht een gedicht te schrijven, te voldoen. Waarom? Omdat deze ideeën niet van mij zouden komen—van mijn gedachten, mijn talent, mijn bekwaamheid slim te zijn of creatief te denken. Ik had in de Christian Science zondagsschool geleerd dat elk goed idee afkomstig is van het ene en enige intelligente Gemoed, of God, en dat deze ideeën onbeperkt zijn en volkomen origineel wat betreft inhoud omdat zij het onbeperkte goddelijk Gemoed vertegenwoordigen. En, de hemel zij dank, komen zij zonder vertraging of onderbreking tot ons omdat wij de weerspiegeling van dit ene Gemoed zijn. Als je voor een spiegel staat, wordt de weerspiegeling van jezelf niet vertraagd, en zo is er ook geen vertraging van de overbrenging van ideeën van Gemoed aan ons, als Zijn weerspiegeling. Diep in mijn hart wist ik dat dit waar was.
Terwijl ik met deze ideeën bad, dacht ik ook aan Christus Jezus, die melaatsen genas, de blinden ziende maakte en de doden opwekte. Hoe wonderbaarlijk deze werken ook schenen, Jezus zag ze als volkomen natuurlijk en in overeenstemming met de goddelijke wet. In plaats van de eer daarvoor voor zichzelf op te eisen, wat hij makkelijk had kunnen doen, gaf hij alle eer aan God. Zijn ootmoedigheid kwam voort uit een diepe, onwankelbare liefde voor God en een begrijpen van zijn onscheidbare relatie met zijn Vader—zijn goddelijk zoonschap.
Door zijn krachtige werken toonde Jezus ons dat alle dingen mogelijk zijn met de Vader en dat zonder Hem niets mogelijk is. In feite zei hij eens met grote nederigheid, “Ik kan van mijzelf niets doen” (Johannes 5:30). Er was geen ego, geen “ik-ben-degene-die-het-werk-doet”, geen “ik-ben-de-creatieve-kracht-die-hier-achter-zit” mentaliteit in hem. Hij erkende God als de bron van elk goed idee, elke inspiratie en genezende impuls. Terwijl sommigen nederigheid beschouwen als een zwakte, zag Jezus die als een van de grootste krachten—een eigenschap die onmisbaar is voor vooruitgang en die de beperkingen en angsten overwint die samengaan met sterfelijke gedachten, zoals: we hebben niet genoeg tijd voor een taak, of we hebben niet de bekwaamheid om een taak te volbrengen. Het brein heeft in feite niet de mogelijkheid om te denken of te scheppen. Geen enkele! Het is slechts het voorwerp van het dwalend sterfelijk gemoed dat claimt dat de hersenen het middelpunt van alle intelligentie zijn. Het goddelijk Gemoed is het enige Gemoed dat weet en dit Gemoed is ons Gemoed.
Ik bad voor de nederigheid om deze waarheid te zien, zowel met betrekking tot mijzelf als tot mijn klasgenoten.
Al snel begonnen de ideeën binnen te stromen. Eén idee dat al een poosje in mijn gedachten rondzweefde kwam scherper in beeld en begon zich logisch te ontvouwen, waarbij rijm, voortgang en bedoeling tot ontwikkeling kwamen. Om eerlijk te zijn, ik was er verbaasd over hoe gemakkelijk de dingen bij elkaar leken te komen. In feite voelde ik mij binnen een paar uur (inclusief de ongeveer dertig minuten die ik had gebeden over de opdracht) vol vertrouwen dat ik een zinvol, steekhoudend gedicht had.
De volgende dag in de Engelse les leverden we allemaal op tijd onze opdracht in.
Enkele dagen later riep onze leraar ons allemaal één voor één naar zijn lessenaar om onze cijfers te horen. Toen ik tegenover hem stond zag ik dat hij het hoekje van mijn werkstuk had omgevouwen zodat het cijfer bedekt was. Naar mij glurend over zijn zwartgerande leesbril, vroeg hij botweg, “Heb jij dit geschreven?” Hij wist dat ik eerlijk was, en ik verzekerde hem ja, dat heb ik! Toen vouwde hij het hoekje van het papier terug om het cijfer te laten zien: een 10+, een cijfer dat hij zelden gaf. Terwijl ik dankbaar was voor de 10+, wist ik dat het goddelijk Gemoed elk woord had “geschreven”.
Deze ervaring illustreert voor mij prachtig wat Mary Baker Eddy, de ontdekster van Christian Science, in haar leerboek schreef over Gemoeds uitdrukking van zichzelf. Ze zegt: “Gemoed is niet noodzakelijkerwijs afhankelijk van opvoeding en onderwijs. Het bezit in zichzelf alle schoonheid en poëzie en het vermogen, die tot uitdrukking te brengen” (Wetenschap en Gezondheid met Sleutel tot de Heilige Schrift, blz. 89).
Exact op dit moment, brengt het goddelijk Gemoed—in jou—de onbeperkte intelligentie, creativiteit, schoonheid en poëzie tot uitdrukking die het bezit. Dit geestelijke feit heeft me, sinds dat gedicht, door nog veel meer uitdagende opdrachten heen geholpen, en het is toe te passen op welke “Mount Everest” dan ook waar je tegenover kunt komen te staan.