Ja, maar één vijand. Hoewel hij erg kan lijken op een pestkop op school of het werk, de vervreemde echtgenoot, de ongeduldige bestuurder die je zojuist afsneed, de buurman wiens muziek ’s avonds laat of zijn schuttingtaal de harmonie van je huis verstoort, of op grotere schaal, een natie die de wapens opneemt tegen een andere of enkele van zijn machtigste wapens gebruikt om zijn eigen volk te knechten, toch komt het er uiteindelijk op neer dat er slechts één vijand is – het sterfelijk gemoed.
De Bijbel vertelt ons dat “het bedenken van het vlees vijandschap tegen God [is]” (Romeinen 8:7). Tegen God? Jazeker. De vijand is altijd in strijd met God, het goede, omdat Hij de bron is van al het goede. Het lijkt echter dat de vijand zich tegen ons keert. En dat is ook zo, in die zin dat wij de weerspiegeling of het beeld van God zijn.
Jezus, in wiens aardse levensloop het duidelijkst de betekenis van de christusnatuur van de mens van Gods schepping werd geïllustreerd, noemde deze vijand de duivel. U kunt in Mattheüs 4:1-11 lezen hoe hij worstelde met deze mentale agressor. Tot drie keer toe overwon hij de aanhoudende suggesties van dit sterfelijk gemoed dat hij zich als zoon van God moest bewijzen door handelingen die hem zouden afschilderen als een supermenselijk wezen. Bij een andere gelegenheid in Jezus’ loopbaan noemde hij deze mentale agressor duidelijk “een aartsleugenaar, de vader van de leugen” (NBV, Johannes 8:44).
Harde woorden, geweld van welke aard ook en wraak kunnen de strijd tegen deze vijand niet winnen, maar een geestelijk gefundeerde benadering kan dat wel. Deze vijand moet uiteindelijk worden overwonnen door Waarheid, het almachtig goddelijk Gemoed, het enig werkelijke Gemoed, dat geen ander gemoed erkent en op geen enkele wijze vatbaar is voor de suggestie dat er een ander gemoed zou zijn.
Laten we nog eens een voorbeeld van Jezus nemen . Een woedende menigte, die op het punt stond hem in de afgrond te werpen, was niet in staat om deze gewelddadigheid ten uitvoer te brengen. Want Jezus was blijkbaar zover gevorderd in zijn begrijpen dat Gods schepping geen vijanden kent, dat hij gewoon ongedeerd door de menigte heen liep, waarmee hij zowel zichzelf als hen bevrijdde van een goddeloze daad (zie Lukas 4:28-30).
Daarna, aan het kruis, ten onrechte beschuldigd en gewelddadig gestraft, en ondanks het zichtbare lijden dat dit aan zijn menselijke zelf toebracht, steeg hij nog hoger in zijn begrijpen van de alheid van het goede, toen hij de mensen vergaf die de suggesties van het sterfelijk gemoed ten uitvoer hadden gebracht, en zei: “Vader, vergeef het hun; want zij weten niet, wat zij doen”(Lukas 23:34). Er waren geen gevoelens van wraak, geen zelfmedelijden, geen gewelddadige reactie. Alleen zuivere liefde en het volkomen begrijpen dat de enige macht op aarde in werkelijkheid God is. Die heilige vergevensgezindheid leidde uiteindelijk tot Jezus’ opstanding uit de dood en ten slotte tot zijn verheffing boven alle sterfelijke invloeden van een stoffelijk bestaan.
Wij beschikken allen over dezelfde mogelijkheid als Jezus om het Gemoed van Christus te hebben en niet toe te geven aan de suggesties van een sterfelijk gemoed; om zo te groeien in ons begrijpen en demonstreren van ons natuurlijke christusgelijke wezen, dat de “vijandschap tegen God” geleidelijk aan terrein verliest in onze ervaring – en in de wereld – totdat de vijand volledig verdwijnt.