Denk aan het wonder dat in hun ogen lag!
Herders, nog lachend om een flauwe grap,
wordt plots verteld naar B. te gaan die nacht.
Niet wetende waarom, en zwijgend eensklaps,
laten zij de kudde achter die hun toevertrouwd was.
Zij volgen, onzeker over het waartoe en wat,
een licht dat vóór hen in de hemel brandt.
En door het duister, elk met zijn gedachten,
trekken zij naar waar het dorp hen wacht.
Hun blijdschap en verbazing als een warme zegen
hangen zij boven de krib en zij knielen even,
onbewust – hoe konden zij dat ook weten –
dat wij staan mee te kijken op onze tenen.
Het wonder dat zij met zich droegen is
niet met hun schapen verdwenen in de ochtendmist,
Het brengt ons immer nader tot het Christuslicht,
de Trooster, wiens woord wij leren te beminnen,
waar de weg naar de eeuwige harmonie begint.
Waarheid zegent de mensheid – in B. ligt een kind –
en wie door de nacht zijn pad kan vinden,
opent de eeuwige dageraad zijn krib.
Helen M. Gould
Thomas Huntington Gould