Ik ga in Australië naar school. Het is een leuke school waar de mensen gewoonlijk vriendelijk zijn. Maar in mijn klas was een jongen die niet erg aardig werd behandeld. De kinderen in mijn klas plaagden hem met zijn ras en cultuur. Niemand wilde bij hem zijn en tijdens de lunchpauze speelde hij vaak alleen.
Ik vond de manier waarop hij gepest werd niet leuk. Op onze school zijn heel veel verschillende culturen en ik wilde dat iedereen gerespecteerd werd en vriendelijk behandeld. Ik dacht hoe vreselijk hij het moest vinden om iedere dag naar school te gaan. Ik vertelde het aan mijn moeder en vader en zij zeiden dat we ons nooit afzijdig moeten houden en iemand laten pesten en dan niets doen. Ik besloot om een speech te houden. Die avond schreef ik al mijn gedachten op.
Toen ik er aan dacht om de speech te houden voelde ik me heel zenuwachtig. Mijn vader en ik spraken over Mozes in de Bijbel. Hij leidde een heel volk en was best wel zenuwachtig. Maar God gaf hem de moed en de woorden die hij nodig had.
We spraken ook over David die met Gods hulp het opnam tegen de reus Goliath. Mijn vader en ik baden om te weten dat God mij de moed en het vertrouwen om te spreken al had gegeven. Ik zag in dat het niet nodig was om bang te zijn voor wat die andere kinderen zouden zeggen over dat ik het voor die jongen opnam. We dachten er ook over dat God van iedereen houdt, zelfs van kinderen die pesten. We hebben ook een stukje gelezen uit Wetenschap en Gezondheid met Sleutel tot de Heilige Schrift van Mary Baker Eddy. Daar staat: ”Er is morele moed voor nodig, om onrecht het hoofd te bieden en het recht te verkondigen”(blz. 327). Ik wist dat ik het verkeerde dat aan de gang was in mijn klas wilde doen ophouden en dat God me alle kracht en de woorden en gedachten zou geven om dit te doen.
De volgende dag was de jongen er niet en ik vroeg mijn lerares of ik tot de klas kon spreken. Ze zei dat het goed was om dit te doen. Mijn oudere broer, Taine, kwam naast me staan. Ik sprak tot de hele klas dat we vriendelijk moesten zijn en de jongen niet zo moesten plagen. Toen ik klaar was klapten ze. Vanaf dat moment werd de jongen niet langer buitengesloten en maakten de kinderen geen gemene opmerkingen meer tegen hem. Hij heeft nu vrienden en vindt het fijn om naar school te gaan.
Ik ben dankbaar dat ik naar de zondagsschool ga, waar ik leer dat God altijd aanwezig is en dat we ons tot Hem kunnen keren voor ieder probleem.