Het zachte licht van de straatlantaarn scheen in de slaapkamer. Ik keek op mijn klokje en zag dat het ver na middernacht was. De slaap kwam maar niet. Weer lag ik een nacht wakker door mijn boosheid, me afvragend of ik ooit de persoon kon vergeven die onvriendelijk tegen me was geweest. Ik herhaalde steeds maar in gedachten wat ik tegen hem had moeten zeggen, of misschien nog kon zeggen. Ik verlangde vurig te zien dat deze persoon berouw zou tonen, of , nog belangrijker, zijn excuses zou aanbieden omdat hij zo onvriendelijk was geweest.
Wat me eigenlijk het meeste bezighield, was dat ik wist dat die excuses nooit zouden komen. Ik zag in dat me een grote taak te wachten stond: iemand te vergeven die, naar het leek, geen gevoel van berouw had.
Vergeven was nooit makkelijk voor me geweest. Heel vaak als ik in het verleden had vergeven, werd ik opnieuw gekwetst. Ik had aangenomen dat met vergeven bedoeld werd: “alsjeblieft, blijf me onvriendelijk behandelen, ik ben een christen, dus zal ik met plezier de kwelling ondergaan.” Ik had daar geen zin in, en daarom was het veiliger de persoon uit mijn leven te bannen om mezelf toekomstige ellende te besparen. Maar in de stilte van die nacht voelde ik dat mijn leven pas compleet zou zijn als ik vrede in mijn gedachten had en naar God zou uitreiken om die vrede te vinden. Het werd me duidelijk dat ik vooruit moest en naar een nieuw begrip van vergiffenis moest zoeken.
Een van mijn eerste gedachten was dat vergeving niet is bedoeld als excuus voor dwaling, maar om mezelf toestemming te geven er niet meer kwaad over te zijn. Ik vermoedde dat ik als het ware mezelf in de boeien sloeg zolang ik woede en wrok voelde ten opzichte van deze persoon. Deze wraakzucht was een grotere marteling dan alle onrecht dat mij was aangedaan, want het bleef zich telkens weer in mijn gedachten afspelen. Dus ik begon in te zien dat vergeving een liefdevolle manier was voor mijzelf en voor de ander. Ik was echter nog steeds van streek en bleef proberen me deze gedachte eigen te maken.
Ik dacht vaak aan de discipel Petrus, die aan Jezus vroeg hoe vaak hij zijn broeder moest vergeven: “Tot zevenmaal?” Jezus antwoordde dat het moest zijn:“Tot zeventigmaal zevenmaal” (Matth.18:21,22).Op mijn eigen cynische manier had ik uitgerekend dat dit iemand 490 keer de kans geeft om iets goed te maken, daarna kon ik alle contacten met hem verbreken. Maar natuurlijk wat Jezus zijn discipelen en ons allemaal vertelde, was dat wij geen voorwaarden voor vergeving moeten stellen en dat we geen score moeten bijhouden. Er wordt nooit iemand verbannen uit Gods koninkrijk. De verdraagzaamheid om van iemand te blijven houden ook al maakt hij honderden fouten, is meer waard dan het straffen van die persoon voor een enkele fout.
Toen ik dit punt had bereikt, voelde ik veel vooruitgang. Toch leek het alsof het conflict nooit echt voorbij was en ik bleef het belangrijk vinden dat de persoon in kwestie op een of andere manier gestraft zou worden voor wat hij had gedaan. Al was het alleen maar dat hij een slecht geweten had! Dat zou voldoende voor mij zijn om hem alsnog vergiffenis te schenken.
Ik vond een belangrijke zin in de Bijbel die heel toepasselijk was voor deze situatie: “Werkt uws zelfs zaligheid met vreze en beven“ (Filipp.2:12) Ik begreep dat ik alleen maar verantwoordelijk kon zijn voor mijn eigen handelingen en gedachten, en dat ik anderen aan God over moest laten zodat zij hun eigen zaligheid samen met Hem uitwerken. Ik begon me te realiseren dat door te denken dat het afhankelijk was van bepaalde voorwaarden voor ik vrede en vergeving kon vinden, ik aan het proberen was de termen voor vergeving vast te stellen voor mijzelf en anderen. Ik geloofde dat ik degene was die de situatie controleerde – alsof ik de vergeving in handen had – en alleen maar als iedereen aan mijn eisen zou voldoen, zou ik, naar mijn goeddunken, welwillend uitreiken en vergiffenis schenken in de mate die ik verkoos. In feite speelde ik de rol van een sterfelijk godje met een vals gevoel van verantwoordelijkheid en macht. Ik moest mijn denken totaal omdraaien en zien dat, zoals het onzevader ons leert, het vergeven van mijn schuldenaren een weerspiegeling was van Gods natuur om mij mijn schulden te vergeven.
Maar toch, wat gebeurt er als iemand iets doet wat echt liefdeloos is? Ik bleef me afvragen hoe ik een daad kon vergeven die zo verschrikkelijk verkeerd was geweest. Hierover las ik een waardevolle uitspraak van Mary Baker Eddy: “Als je vreselijk onrechtvaardig bent behandeld, vergeef en vergeet: God zal dit onrecht vergelden en hem die geprobeerd heeft jou kwaad te doen, strenger straffen dan jijzelf zou kunnen (Miscellaneous Writings 1883 - 1896, blz. 12).
Eerst was ik geneigd me opgelucht te voelen dat deze persoon echt zou lijden, omdat God beter kon straffen dan ik. Maar Eddy had duidelijk iets anders in gedachten toen ze dit schreef. Het kwam erop neer dat ik de hele situatie kon loslaten en de bestraffing aan God overlaten, en het ging me geen steek aan hoe die zou plaatsvinden. Ieder van ons moet zijn eigen relatie met God uitwerken en kan alleen maar verantwoordelijk zijn voor de juistheid van zijn eigen gedachten.
Met nieuwe energie om mijn eigen zaligheid uit te werken, begon ik te bedenken wat ik moest corrigeren in mijn eigen acties. Mijn fout was dat ik compleet had geaccepteerd dat er ergens een onvriendelijk of liefdeloos persoon kon zijn; en dat er een pijnlijke situatie kan ontstaan door zo’n persoon. Maar nu wist ik dat ik geen vrede kon vinden als iemand anders gestraft werd; mijn gedachten konden pas tot rust komen als ik me realiseerde dat God nooit een onvriendelijk persoon gemaakt had, en dat er daarom geen oorzaak kon zijn voor liefdeloos gedrag.
Op het moment dat ik kon inzien dat de mens de volmaakte weerspiegeling van Liefde is, zou ik stoppen met klagen over de fouten van een ander, en dan zou ik vrij zijn van wrok. Ik zag in dat dit de ware vergiffenis is: een einde maken aan de leugens over de mens, en weigeren te accepteren dat iemand iets zou kunnen belichamen wat ongelijk is aan God. Ik verontschuldigde dus niet zondig gedrag , maar ik bevrijdde mezelf van het geloof in een leugen over mijn medemens.
Al deze gedachten hielpen me enorm vooruit, maar er ging toch nog een jaar voorbij voordat ik de beslissende fase van de genezing begon te zien. Gedurende deze tijd kwamen er twee belangrijke ideeën in mijn gedachten. Eerst realiseerde ik me dat voor ieder moment dat ik weigerde te vergeven, ik mijn tijd misbruikte door niet dankbaar te zijn. Door niet te vergeven erkende ik dat er iets in mijn leven niet goed was, dat er iets ontbrak. Dat was zeker niet een zienswijze die uitdrukking gaf aan een waardering voor Gods goedheid. Want als je vervuld bent met dankbaarheid is er geen plaats voor nijd of wrok, en is vergiffenis een vanzelfsprekende zaak.
De tweede gedachte was dat vergiffenis niet een materieel bezit is om te schenken of te ontvangen, maar een eigenschap van God die in praktijk wordt gebracht. Ik was zo druk bezig geweest te denken dat vergeven iets was dat ik gaf of dat anderen aan mij gaven, dat ik niet de tijd had genomen om te zien dat vergiffenis een eigenschap van de goddelijke Liefde is. Niemand kan mij die onthouden, noch kan ik een ander vergiffenis onthouden. Vergiffenis is ons eigendom, wat een ander er ook van mag denken. Vergeven is niet een beloning voor het corrigeren van je fouten, en het is ook geen middel om verbetering af te dwingen. Dit was mijn springplank naar een hoger begrip van Liefde en van Gods kinderen; het was mijn “eigen zaligheid”. Dit inzicht verbrak de boeien van wrok, en gaf mij de vrijheid waar ik zo lang naar gezocht had.
Het leven is nu veel aangenamer en de dagen zijn minder gecompliceerd. Ik weet hoe ik mijn tijd beter kan besteden door de werkelijke mens te zien in plaats van te focussen op fouten die gemaakt worden. Het kan nog steeds een hele job zijn, maar ik voel me nu sterker dan tevoren om een standpunt in te nemen voor de waarheid van Gods mens. Ik heb geleerd dat Liefde de enige belofte en zekerheid is die we ooit nodig hebben, en dat vergeving de poort is tot het begrijpen van die belofte van vrede.