Ik stond eens in de vroege ochtendschemer aan dek van een schip. De sterren stonden laag aan de tropische hemel en aan de horizon flitste een vuurtoren zijn welkom. We naderden land. Toen kwam de zon langzaam op en veranderde de hemel in een glorierijke vuurzee.
Voor mij symboliseerde dit ochtendgloren de werking of de activiteit van de Christus. De duisternis werd erdoor verjaagd. Terwijl ik stond te kijken, werd ik overweldigd door een diep gevoel voor de grootsheid van dit gebeuren. Niets immers kon de dageraad tegenhouden, omdat die zijn oorzaak vond in de kracht die het heelal regeert, een kracht die door de wereld niet kan worden aangetast.
Al zou de hele mensheid, zo dacht ik – elke man en vrouw en ieder kind van elk ras en geloof – samenspannen om de komst van deze dageraad te verhinderen, en indien alle duivelse uitvindingen van fysieke kracht en atoomwapens, en alle menselijke haat en hypnotische invloed er tegen worden ingezet, zou dat toch niet de geringste invloed hebben, laat staan dat ze die komst zouden kunnen tegenhouden, want de kracht die het heelal bestuurt is God.
In de bekende eerste verzen van het evangelie van Johannes lezen wij: “In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. . . . Alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, en zonder Hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is” (Joh. 1:1, 3). Het Woord, dat is de zelfopenbaring of de manifestatie van God, die, evenals de dageraad, niet tegengehouden of verhinderd kan worden.
De intelligente kracht waarmee Ziel heel zijn onbegrensde heerlijkheid en schoonheid openbaart, is Christus. En deze intelligente kracht of weerspiegeling is de uitdrukking van Gods alwetendheid, heel de onuitsprekelijke pracht en majesteit van God, Ziel. Al wat Gemoed, God, weet en waarvan Hij zich bewust is, is de Christus, die Hij voortdurend tot uitdrukking brengt, Zijn oneindige manifestatie. En deze manifestatie is Waarheid. In de Wetenschap van Gemoed zijn daarom hij die weet, het weten zelf en dat wat eruit voortkomt in wezen één. Er is geen scheiding of verwijdering tussen God en Zijn manifestatie.
De Christus spreidt dus Gods oneindige weten ten toon – heel de glorie van het geestelijke zijn, de luister van geestelijke kracht. De Christus is actueel en heeft geen tijd nodig om zichzelf kenbaar te maken. De Christus is altijd aanwezig, onafgebroken werkzaam, almachtig en compleet. De Christus openbaart wat hij is, namelijk Gods volmaakte manifestatie. En zo demonstreert de Christus door het genezen van de zieken en de zondaren het fundamentele feit dat harmonie nooit verloren is gegaan, dat disharmonie nooit werkelijk is geweest en dat de volmaaktheid nooit is aangetast.
Deze werking van de Christus is de natuurlijke en goddelijke kracht van Liefde! Er is niets moeizaams, niets ruws, inspannends of enerverends aan. Het komen van de Christus is net als de dageraad zonder enig geweld of verstoring. Het kan niet tegengehouden of afgewend worden door de vermeende aanslagen van het kwaad.
De profeet Jesaja schrijft: “Het volk, dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien; over hen, die wonen in het land van de schaduw des doods, zal een licht schijnen” (Jes. 9:2). In het leerboek van Christian Science, Wetenschap en Gezondheid met Sleutel tot de Heilige Schrift, zegt Mary Baker Eddy: “Wanneer de stralen van oneindige Waarheid in het brandpunt der ideeën worden vergaderd, brengen zij ogenblikkelijk licht, terwijl duizend jaren van menselijke leerstellingen, hypothesen en vage gissingen zulk een glans niet uitstralen” (blz. 504).
De onweerstaanbare Christus is de macht van het goddelijk Gemoed. Geen genezing, verlossing of redding is mogelijk dan alleen door middel van deze macht. Genezing, verlossing en redding zijn niet in de stof. De macht van Gemoed is de Messias, en verlossing wordt bepaald door de mate waarin wij God als het Gemoed van de mens erkennen en demonstreren. De Christus, Waarheid, moet geleefd en in praktijk gebracht worden en er moet niet over getheoretiseerd worden.
Er is geen verlossing van de stoffelijke zin zolang wij onszelf beschouwen als broze, eindige persoonlijkheden in een wereld die buiten ons ligt maar waar we deel van uitmaken, een opvatting die doorspekt is met vrees en machteloosheid. Een van de fundamentele feiten in de Wetenschap van Ziel is dat Gemoed, of Beginsel, niet in zijn idee is, maar dat de idee eeuwig in Gemoed is, en dat Gemoed de ene en eeuwige Ego is. En zo is de individuele, geestelijke mens geen losstaande, aparte en eindige entiteit, zoals de persoonlijke zin ons zou willen doen geloven. Hij bestaat ter verheerlijking Gods, en hij weerspiegelt de eeuwige, oneindige individualiteit, of Gemoed, dat in zichzelf elke uitdrukking van God omvat, van de kleinste tot de grootste toe.
De lichamelijke zin is onvervalst mesmerisme, De lichamelijke zinnen staan lijnrecht tegenover de geestelijke waarheid. Zij erkennen de alheid van Gemoed niet, en dientengevolge begijpen ze niets van de subjectieve aard van het zijn. De lichamelijke zin zegt dat je een persoon bent omringd door andere personen die je leven domineren en beheersen; dat je leeft als een stofdeeltje in een reusachtige wereld van krachten en omstandigheden die buiten je ligt en die je niet begrijpt, en waarop je geen enkele controle kunt uitoefenen. Wij kunnen Christian Science niet in dit patroon inpassen, of met dit uitgangspunt het onfeilbare goddelijk Beginsel ervan demonstreren.
Christian Science maakt duidelijk dat Gemoed alles is. Zij toont ons dat de dingen niet zijn wat ze lijken; dat de persoon die onze vooruitgang in de weg staat, dat de omstandigheid die onze gezondheid ondermijnt en de teleurstelling die ons onze vreugde ontneemt, niets anders dan agressieve gedachtelijke suggesties zijn en niet uiterlijke verschijnselen – agressieve suggesties die beweren dat God niet Alles is en dat er buiten Hem wèl iets bestaat.
Onverschillig welke vorm de dwaling ook aanneemt, met behulp van Christian Science kunnen wij die dwaling nietig verklaren omdat zij niet werkelijk is en niet gesteund wordt door de wetten van de werkelijkheid. Wij kunnen haar van ons afzetten in het besef dat het een suggestie is, die ons niet in verzoeking kan brengen omdat God, het Gemoed van de mens, die dwaling of leugen niet kent. Gods idee, de mens, is net zo min in staat om disharmonie, zonde of beperking te kennen als God Zelf. En Christus Jezus, onze Wegwijzer en Meester, heeft daar de bewijzen van gegeven ter verlossing van de hele mensheid.
De Christus is de aanwezigheid van de macht van God, en de macht van de aanwezigheid van God. De Christus is nooit statisch, maar treedt aan het licht als de ononderbroken actieve aanwezigheid van God. En deze kent verstopping noch frustratie, is nooit verward, verduisterd of geblokkerd, en kan evenmin ooit abnormale gevolgen hebben. Deze actieve aanwezigheid komt nooit aan een eind, raakt nooit overwerkt, aarzelt niet en komt nooit tot stilstand. Met als gevolg dat het bestaan nooit oud wordt, het verslijt nooit en takelt niet af; intelligentie neemt niet af en vervalt niet tot dementie en ziekte; de goddelijke Liefde verandert nooit in haat en Leven eindigt nooit in de dood. De Christus, of de macht en werking van God, is onder alle omstandigheden en op ieder ogenblik aanwezig. De Christus is de enige wet in elke situatie.
Jezus demonstreerde dat de Christus de geestelijke zelfheid van de mens is. Mary Baker Eddy zegt in Wetenschap en Gezondheid: “Jezus was het hoogste menselijk begrip van de volmaakte mens” (blz. 482). Hij was het hoogste menselijk begrip van de Christus. Wij hoeven in het leerboek slechts de “Verklarende Woordenlijst” te bestuderen om te zien dat de personen uit de Bijbel die daarin worden gedefinieerd allemaal menselijke begrippen zijn van de mens als goddelijk idee.
Zo symboliseert Abraham de christelijke eigenschap van trouw; Asher die van hoop en geloof. Dan vertegenwoordigt een omgekeerd begrip van de mens, namelijk dierlijk magnetisme, dat in zichzelf geen enkel element van de Christus bezit. Jezus is de ware en hoogste opvatting van de mens, die meer dan wie ook de Christus tot uitdrukking bracht.
En zo zijn u en ik als personen, en alle personen die de mensheid vormen – vrienden, familie, leden van onze kerk, de tirannen in de wereld en anderen – menselijke opvattingen van de werkelijke mens, de Christus – opvattingen gevormd door het zogenaamde menselijk gemoed. En naarmate het menselijk gemoed zich door de Wetenschap van Christus onderwerpt aan het goddelijk Gemoed, veredelen de menselijke opvattingen zich, tot zij tenslotte verdwijnen in de luister van Gods gelijkenis. De individualiteit en de identiteit van de mens, die volkomen geestelijk zijn, staan los van alle stoffelijkheid en zijn altijd intact en compleet.
Het sterfelijk geloof zegt dat iedere persoon het resultaat is van een lange, lange lijn van menselijke voorouders en dat de trekken en tekortkomingen van generaties van voorouders in hem zijn samengevat. Maar Christian Science stelt ons door haar openbaring van de Christus in staat de hypnotische veroordeling van de persoonlijke zin teniet te doen, de slavernij van de erfelijkheid te verwerpen, en aldus de werkelijkheid en de vorstelijkheid van ons bestaan in Geest voor onszelf op te eisen.
Jezus eiste voortdurend voor zichzelf zijn identiteit als de Christus, de Zoon van God, op. Hij erkende God als zijn Vader en verwierp de banden van het vlees. In hem werd het mesmerisme van sensuele voortplanting verbroken. Jezus week nooit af van de goddelijkheid van zijn afkomst. Hij was een voorbeeld hoe de Wetenschap van de schepping toe te passen. Hij beschouwde zichzelf als geheel en al geestelijk. Volgens het evangelie van Johannes sprak hij over zichzelf als een die neergekomen uit de hemel en die toch in de hemel is. Hij onderwierp zich ogenschijnlijk aan de kruisiging, om de mensheid te bewijzen dat het leven eeuwig is en dat de mens aan de dood ontkomen kan. Toen hij voor Pilatus stond, in dat zwaarste ogenblik van bespotting en beproeving, zei Jezus: “Gij zoudt geen macht hebben tegen mij, indien het u niet van boven gegeven ware” (Joh. 19:11). Door aanspraak te maken op de goddelijkheid van zijn oorsprong demonstreerde hij de goddelijkheid van zijn bestemming.
In een passage waar een verheven belofte uit doorklinkt, schrijft Eddy in haar boek The First Church of Christ, Scientist, and Miscellany: “Maria in het verre verleden schreide, omdat ze zich bukte en in het graf keek – de persoon zocht in plaats van het Beginsel dat de Christus openbaart. De Maria uit deze tijd kijkt omhoog om de Christus te zoeken, weg van de vermeende gekruisigde naar de herrezen Christus, naar de Waarheid die ‘al uw krankheden geneest’ en heerschappij heeft over de hele aarde” (blz. 119).
Het was de Christus, de geestelijke idee, die aan het menselijk bewustzijn verscheen als de mens Jezus. Het is de Christus die in deze tijd aan het menselijk bewustzijn verschijnt als Christian Science. Indien wij onze eigen individualiteit en identiteit willen vinden en de individualiteit en identiteit van hen die ons lief zijn, dan moeten wij ons niet bukken om in het graf van de persoonlijke zin te kijken. Wij moeten omhoog zien en het aan de Wetenschap overlaten ons de geestelijke aard van de mens te openbaren.
Alles wat ooit heeft bestaan is God en Zijn Christus, God en Zijn idee. In werkelijkheid is er nooit een menselijke opvatting geweest, want het menselijk gemoed heeft nooit iets tot uiting gebracht dat werkelijk is. Christian Science stelt ons in staat om het getuigenis van de stoffelijke zinnen op ieder punt in zijn tegendeel te veranderen en ons aldus te bevrijden van de slavernij van het stoffelijke.
Kruisiging, opstanding en hemelvaart, geboorte, dood en alles wat plaats schijnt te grijpen tussen deze twee uitersten, hoort thuis in de menselijke opvatting. De Christus is niet opgestaan, en evenmin ooit ten hemel gevaren. De Christus is immertegenwoordigheid en verblijft in het Gemoed van God. De Christus is altijd en eeuwig op het punt van volmaaktheid.
Bewustzijn bevindt zich nooit aan een kruis of in een graf, en al net zo min bestaat er in een geestelijk bewustzijn een kruis of een graf. De bewuste bestaanswerkelijkheid van het goddelijk Gemoed kan al evenmin aangetast worden als de dageraad. Deze werkelijkheid omvat in eeuwigheid alleen de dingen van God, van het eeuwige Leven en de immerdurende Liefde. Jezus’ overwinning over de dood bewijst onze huidige onsterfelijkheid.
Jezus heeft ten tijde van zijn prediking van het evangelie steeds het samenbestaan van God en de mens aangetoond. Zijn verzekering dat de Christus onsterfelijk is, betekende dat hij ervan uitging dat de Christus ook vóór hem bestaan had. Hij wist dat het niet mogelijk was dat Leven ooit een begin heeft gehad. Als Leven ooit een begin had gehad, zou het ook een einde moeten hebben. De continuïteit van bestaan en van identiteit wordt nooit onderbroken door geboorte of dood, en evenmin doorlopen bestaan en identiteit de wisselvalligheden van het zogenaamde stoffelijke leven.
Jezus begreep dit. Hij begreep dat Leven en zijn boven alle eindige zin van het bestaan zijn verheven. Hij wist dat iedere manifestatie van Leven een blijk is van het ene Ego, dat zichzelf tot uitdrukking brengt, en dat tijdloos en leeftijdloos is, de dood niet kent, maar eeuwig voortbestaat. Hij demonstreerde Leven in al zijn heerlijkheid en grootheid. Hij wist dat de ene Geest, of Ziel, alle schoonheid en variatie van vorm, omtrek en kleur insluit van alles wat Geest, Ziel, weerspiegelt; dat de ene Geest de Christus omvat in al zijn stralende glorie en heerlijkheid.
Door middel van zelfloutering en geestelijke groei moeten wij de Christus in ons leven demonstreren evenals de Meester dat deed. Wij moeten met Paulus in zijn tweede brief aan de Korinthiërs kunnen zeggen: “Wij kennen van nu aan niemand naar het vlees; en indien wij ook Christus naar het vlees gekend hebben, nochtans kennen wij hem nu niet meer naar het vlees” (2 Kor. 5:16). In de volle straling van de activiteit van Gods zelfopenbaring – dat is: van de Wetenschap – tonen wij de Christus aan als de aanwezigheid van de macht van God en de macht van de aanwezigheid van God. Dan zien we de mens als de stralende gelijkenis van God.