Daar zat ik, bij m’n dochter in de keuken, gezellig met een kop thee, terwijl zij en haar twaalfjarige zoon het avondmaal klaarmaakten. Zijn taak was, twee eieren koken, pellen en fijn snijden voor bij de asperges. Ik volgde het met belangstelling en gaf raad, want eieren pellen, vind ik zelf, is mijn specialiteit. Mijn raad werd niet opgevolgd. Het ei dat hij pelde, veranderde in een slordig vod met stukken eraf die aan de schil waren blijven zitten. Ik sprong op en toonde triomfantelijk hoe men een ei moet pellen: Onder stromend koud water en vooral beginnen bij de stompe kant. In mijn ijver leverde ik kritiek op hem en zijn ei. Dat was niet aardig. Mijn dochter zei dan ook: “Nou zeg!” Om het goed te maken, maakte ik een grapje en zei: “Jarenlang heb ik erop gestudeerd hoe je een ei moet pellen,en nu wordt mijn expertise niet op prijs gesteld.” Alles was toen in orde, dacht ik.
Maar later, op weg naar huis, merkte ik dat ik een paar keer moest afremmen omdat ik te hard reed. Ik had geen haast, maar ik was kennelijk nog steeds opgewonden. Waarom? Een zin uit het leerboek van Christian Science bleef zich herhalen in mijn gedachten: “Vraag uzelf af: Leef ik het leven, dat het hoogste goed nabijkomt?” (Mary Baker Eddy, Wetenschap en Gezondheid met Sleutel tot de Heilige Schrift, blz. 496). Mijn antwoord was op dat moment: Nee. Ik besefte dat ik me die dag al eerder gerechtvaardigd had gevoeld kritiek te leveren op het werk van anderen, en die ergenis had me doen opvliegen over het ei. Het bijbelvers Filippenzen 2:3 zette me op het rechte spoor: “Handel niet uit geldingsdrang of eigenwaan, maar acht in alle bescheidenheid de ander belangrijker dan uzelf” (NBV). Ik had een les geleerd. Het ei van Columbus!
De volgende avond tegen etenstijd belde mijn kleinzoon en vroeg: “Oma, kom je eten?” Ik antwoordde: “Ja heel graag, want jij bent de beste kok!”