Door de eeuwen heen hebben grote denkers, zoals René Descartes en George Berksley, hun geloof in de onwerkelijkheid van de stof geponeerd, maar geen van hen stelde het zo scherp als Mary Baker Eddy toen zij schreef: “Er is geen leven, waarheid, intelligentie noch substantie in de stof” (Wetenschap en Gezondheid met Sleutel tot de Heilige Schrift, blz. 468).
Iets meer dan een jaar geleden worstelde ik met precies deze vraag – Is er leven en substantie in de stof? Ik was op een ochtend wakker geworden en ontdekte dat een van mijn benen bedekt was met bulten die op netelroos leken, alleen erger. In de dagen daarna begonnen zich rode vlekken af te tekenen en zwelde mijn been op. Drie andere familieleden hadden dergelijke symptomen gehad met ernstige gevolgen. Het schrikbeeld van erfelijkheid doemde op in mijn denken. Het hamerde in mijn gedachten: Ben je er werkelijk zeker van dat ziekte niet bestaat? De symptomen zijn alarmerend, je kunt ze niet negeren.
Ik had echter in Christian Science geleerd dat perfecte gezondheid ons erfdeel is als kinderen van God. We hoeven er niet om te vragen of er naar toe te werken. Het behoort ons toe door de genade van God. Niets kan dit feit omdraaien of ongedaan maken. Wetenschap en Gezondheidverzekert ons: “... de Wetenschap kent geen afdwaling van, of terugkeer tot harmonie, maar leert, dat de goddelijke orde of geestelijke wet, waarin God en alles wat Hij schept volmaakt en eeuwig zijn, in haar eeuwige geschiedenis onveranderd is gebleven” (blz. 471). In nederig gebed stelde ik vast dat ik op dit moment net zo gezond en vrij was als ooit tevoren. Ik nam me stellig voor pal te staan voor Waarheid, het fundament van Liefde, dat geen ziekte in enige vorm inhield. Ik vond ook steun door te denken aan de goede eigenschappen die deel zijn van mijn ware erfenis, zoals oprechtheid, zuiverheid en kracht.
In volhardend gebed voor deze situatie kreeg het inzicht dat deze conditie mij niet kon voorschrijven wat ik wel of niet kon doen. Dus ging ik de volgende dag naar mijn werk – na me aangekleed te hebben zonder naar mijn been te kijken, ofschoon het moeilijk was mijn schoen aan te trekken. Gedurende de dag kon ik alle werkzaamheden normaal volbrengen, ook traplopen en meubilair verzetten. Op een avond in de week die volgde, gingen mijn man en ik zelfs in onze beste kleren naar de opera. Ook merkte ik op dat mijn bedrijf erop vooruitgegaan was door mijn focus op mijn relatie tot een almachtige, al-liefhebbende God. Ondanks de stoffelijke tekenen was ik vol vertrouwen en sterk.
Mijn been jeukte echter nog steeds en was pijnlijk, en ofschoon ik me had voorgenomen geen aandacht te schenken aan het verschijnsel zag ik mijn been, zonder het te willen, toen ik me op een avond uitkleedde om naar bed te gaan. In plaats van beter te zijn had de infectie zich uitgebreid. Wat is waar? vroeg ik me af, de vooruitgang en vrijheid die ik voel als ik de geestelijke waarheid erken, of de opsomming van leugens die zich voordoen als het stoffelijke bewijs van een ziek been? Een aanhaling uit de Bijbel kwam in mijn gedachten: “God is waarachtig, maar alle mens leugenachtig” (Rom. 3:4). Dit betekende voor mij, dat iedere onharmonische, stoffelijke conditie een leugen is; alleen wat God van ons weet, is waar. Dus ik besloot opnieuw Gods zijde te kiezen. Ik was niet van plan slachtoffer te worden van een leugen. Met God kon ik de overwinnaar zijn.
Een practitioner die ik belde om hulp te vragen door gebed, haalde een uitspraak aan van Mary Baker Eddy: “Deze onware opvatting over substantie moet het onderspit delven voor Zijn eeuwige aanwezigheid, en dus verdwijnen” (Unity of Good, blz. 60). De practitioner wees me erop dat wat zich voordeed als een ziekteverschijnsel, in werkelijkheid slechts een mentale suggestie is – het was alleen maar een schaduw die over mijn bewustzijn viel, en alles wat nodig was om die te verwijderen, was het licht van geestelijke waarheid. Geen medicijnen of tijdsverloop, maar de feiten van het goddelijk Leven.
Zij maakte me ook duidelijk dat een schaduw niet verwijderd kan worden door boenen en schrobben, er overheen te verven, of er stukken af te hakken, maar uitsluitend door licht. En op dezelfde wijze kan een vals geloof alleen maar worden verwijderd door de lichtgevende gedachten die God ons zendt door middel van Zijn “engelengedachten”. Ik voelde mij erg gesteund door het besef dat God ons constant de ideeën geeft die we nodig hebben – inbegrepen de waarheid dat disharmonie onwerkelijk is. Toen ik een duidelijker inzicht kreeg dat het ziekteverschijnsel een illusie was – omdat het een onmogelijkheid was onder Gods bestuur – kon ik het zien als niets meer dan een machteloos meningsverschil met de uitspraak van Waarheid.
Twee weken later waren we bij familie op bezoek voor de viering van de Dankdag. Toen ik me aankleedde om naar de kerkdienst te gaan, besefte ik dat mijn been helemaal genezen was. Alle “schaduw” – de angst, de symptomen, de fysieke tekenen, waren verdwenen. Mary Baker Eddy zegt: “Christian Science heeft nooit een patiënt genezen zonder met wiskundige zekerheid te bewijzen dat de dwaling, wanneer die ontbloot is, voor tweederde vernietigd is en het overgebleven deel vernietigt zichzelf” (Miscellaneous Writings, 1883-1896, blz. 210). Ik dacht terug aan de dankbaarheid die ik indertijd gevoeld had voor de bewegingsvrijheid die ik vele jaren had ervaren bij cheerleading, gymnastiek, ballet, hardlopen, skiën en bergbeklimmen. Ik besefte dat die vrijheid en kracht altijd deel van mij was als kind van God. Die eigenschappen konden nooit ziek worden of degenereren. De goddelijke Geest had mijn vraag over de onwerkelijkheid van de stof beantwoord met een klaar en helder bewijs van gezondheid en harmonie.
Sinds deze genezing plaatsvond heb ik mezelf afgevraagd: Hoe kan ik zeker zijn van de afloop als ik geconfronteerd word met een ernstige situatie? Hoe kan ik weten dat ik de strijd met mijn tegenstander – de stoffelijke zinnen – niet zal verliezen? En ik dacht aan een film die ik vorig jaar zag, “The great debators”, waar een debat-coach zijn leerlingen inprent wat de uitkomst van een debat bepaalt. Hij stelt hen vier vragen en geeft er de juiste antwoorden op:
Vraag: Wie is de rechter? Antwoord: God is de rechter.
Vraag: Waarom is Hij de rechter? Antwoord: Hij bepaalt wie er wint of verliest – niet mijn tegenstander (de stoffelijke zinnen, voegde ik eraan toe).
Vraag: Wie is je tegenstander? Antwoord: Hij bestaat niet.
Vraag: Waarom bestaat hij niet? Antwoord: Omdat hij slechts een andere mening is over de waarheid die ik spreek.
New York, New York, VS