Het is een vraag die de meesten van ons op de een of andere manier wel eens tegenkomen. Een beginner kan dit vragen, maar ook een ervaren Christian Scientist kan zich dit onder bepaalde omstandigheden afvragen in verband met zijn eigen genezingswerk.
De reden dat deze vraag zo vaak opkomt, heeft te maken met het feit, dat dit de eeuwige vraag is van een gemoed dat gelooft in de stof te leven. Het is misschien minder een echte vraag dan een gewoonte om zo te denken. Het sterfelijk gemoed verwacht eigenlijk helemaal geen antwoord, want vanuit dit beperkte gezichtspunt weet niemand genoeg over genezing op geestelijke basis.
De duizend-en-één twijfels die het sterfelijk gemoed oproept over de vraag of iemand genoeg weet om te kunnen genezen, vinden allemaal hun oorsprong in het verkeerde geloof dat de eigen identiteit een onafhankelijk wezen is, dat leeft en bestaat in een stoffelijke wereld. Deze zogenaamde "ik" of wezenlijkheid is volstrekt onwetend over wat God is en wat God doet. Het leeft met zijn eigen zeer vage kijk op de geestelijke werkelijkheid en twijfelt daarom vaak of het wel genoeg weet om te kunnen genezen.
We krijgen hulp bij het beantwoorden van de vraag "Wie weet genoeg om te kunnen genezen?" door de uitspraak van Mary Baker Eddy in Wetenschap en Gezondheid met Sleutel tot de Heilige Schrift: "Geest is het Ego, dat nooit droomt, maar alle dingen begrijpt; dat nooit dwaalt en altijd bewust is; dat nooit gelooft, maar weet; dat nooit geboren is en nooit sterft” (blz. 250). Hieruit kunnen we de conclusie trekken dat Geest altijd genoeg weet. En de mens, als de uitdrukking van Geest, ook genoeg weet. In termen van menselijke ervaring kunnen we zeggen dat iedereen die het geloof aan een ‘zelf’ in de stof loslaat voor de werkelijkheid van het ene Gemoed dat God is, genoeg zal weten om te kunnen genezen.
Daarom gebeurt het dat een nieuwe leerling vaak vindt dat het mogelijk is om te genezen zelfs voordat hij een volledige kennis van de letter van Christian Science heeft verworven. Veel mensen zijn genezen nog vóór ze de eerste keer Wetenschap en Gezondheid hadden uitgelezen. Ik ken iemand die op achttienjarige leeftijd al een behoorlijk goedlopende genezingspraktijk had. Hij zegt dat hij voelde dat hij kon genezen, omdat Wetenschap en Gezondheid hem had getoond dat het goddelijk Beginsel genezing brengt. Dus volgde hij de regels en vond genezing voor hen die bij hem aanklopten.
In haar geschriften maakt Mary Baker Eddy duidelijk dat het de werking van de Christus, Waarheid, is die in het menselijk bewustzijn doordringt en genezing brengt. Deze Waarheid, die alle macht aan God toeschrijft, omvat ons, heft ons op en toont ons Gods nabijheid. Genoeg weten om te kunnen genezen heeft daarom weinig te maken met leeftijd, persoonlijk gevoel van bekwaamheid of speciale menselijke achtergrond.
In Christian Science leren we dat het menselijk gemoed niet werkelijk de genezer van de zieken is. Dat feit haalt ons niet naar beneden: het verheft ons. We worden bevrijd en geïnspireerd; we beseffen dat we het niet allemaal zelf hoeven te doen. Zoals onze Leidsvrouw Mary Baker Eddy schrijft: “De uitwerking van deze Wetenschap bestaat hierin, dat het menselijk gemoed erdoor tot een ander standpunt wordt gebracht, van waaruit het plaats kan geven aan de harmonie van het goddelijk Gemoed” (blz. 162).
Het punt is dat in de mate wij de geestelijke waarheid koesteren, wij het ene Gemoed, de ene Geest ervaren die waarheid kent en uitdrukt. Het is niet het sterfelijk gemoed dat geestelijke waarheid kent; het is het goddelijk Gemoed dat zich uitdrukt in de ware individualiteit van de mens. Mary Baker Eddy helpt ons dit punt te begrijpen wanneer zij schrijft: "Diegene is de beste genezer die zichzelf het minst laat gelden en bijgevolg doorzichtig wordt voor het goddelijk Gemoed, dat de enige arts is; het goddelijk Gemoed is de wetenschappelijke genezer" (Miscellaneous Writings blz. 59).
Dit laat ons zeker niet zonder hulp; het is de kortste weg naar de goddelijke hulp die we nodig hebben, uitgelegd in praktische termen. Het maakt ons ook niet passief, karakterloos of doelloos. Integendeel, het geeft ons een veel grotere overtuiging en ruimer besef van individualiteit. Hier en nu in het menselijk bewustzijn, is het mogelijk door gebed iets tastbaars van de geestelijke werkelijkheid te weten en dit geeft meer zekerheid en doelgerichtheid, niet minder. Het onthult meer van onze eigen ware individualiteit, die wordt gekenmerkt door geestelijk begrip. Wanneer we ons realiseren dat het de taak van een Christian Scientist is om meer te begrijpen van wat God is en wat God doet, wordt er een grote last van onze schouders genomen. Christus Jezus zei: “De Zoon kan niets van Zichzelf doen, als Hij dat niet de Vader ziet doen” (Johannes 5:19).
Het onjuiste idee van een zelf in de stof, onafhankelijk van God, legt zichzelf een last op en gaat gebukt onder de illusie dat het iets geestelijks moet weten. In feite heeft het zelf geen andere functie dan uit de weg te gaan. Waar het beweert ruimte in te nemen als een werkelijke bestaansvorm – wat Mary Baker Eddy uitdrukkelijk benadrukt dat het niet is – juist daar leidt Christus, Waarheid, ons naar de geestelijke werkelijkheid van de dingen, naar Geest, God, en de kennis van Geest geïndividualiseerd in de mens. Dat is genoeg – alles wat we ooit nodig zullen hebben.
Wat zou ons genezingswerk kunnen beperken? Zou het niet zijn dat we ons teveel bezighouden met de vraag of wij wel genoeg weten, terwijl we in feite alleen maar geacht worden steeds doorzichtiger te worden over wat God weet? De mens is in waarheid Gods beeld en weerspiegelt goddelijk begrijpen.
Een jonge practitioner werd om hulp gevraagd door een oudere, zeer ervaren Christian Science-leraar. Hij begon trouw en vol verwachting met het werk. Maar geleidelijk aan werd zijn denken verduisterd door de ernst van het probleem en de vraag of hij wel genoeg wist om te kunnen genezen.
Lange tijd meldde de patiënt geen vooruitgang. Uiteindelijk, op een dag nadat de practitioner intens had gebeden, drong het begrijpen als een vloedgolf door in zijn bewustzijn: "Er is helemaal geen substantie in dit probleem! Het is ook niet moeilijk, maar lost zichzelf gewoon op. Geest en Liefde zijn inderdaad echt, natuurlijk en alomtegenwoordig en worden tot uitdrukking gebracht. In feite bestaat het probleem helemaal niet, precies zoals ik steeds heb verklaard. Ik wéét dit werkelijk!"
Kortom, het gevoel dat een eindige geest zonder hulp een metafysische waarheid moest vasthouden, werd volledig verdrongen door de overweldigende werkelijkheid van Geest zelf. Het was duidelijk dat de mens weet, omdat hij getuige is van alles wat God, Geest, weet en doet.
De patiënt belde om te melden dat het probleem ongeveer op het moment van dit besef van “genoeg weten” was verdween en het lichaam was genezen.
Zo leerde de practitioner opnieuw, zoals wij allemaal blijven leren, dat we niet slechts moeten proberen genoeg te weten als stervelingen. Maar we laten dat onjuiste gevoel van een afgescheiden zelf achter en leren over het ene Gemoed, God, Zijn alheid en allesomvattende werkelijkheid.
Wie weet genoeg om te kunnen genezen? Gods mens, die getuige is van Zijn goedheid, wet en substantie. Iedereen die zich overgeeft aan het ene Gemoed of de ene Geest, die God is, weet genoeg.