We hebben het allemaal wel eens gedaan: de telefoon opgehangen; een sms-verzender geblokkeerd; een oplichter verteld dat we niet bedrogen willen worden. Een impliciet of uitgesproken “Nee” maakte een einde aan deze gesprekken. Onze terechtwijzing had het gezag om datgene wat zich aan ons probeerde op te dringen, het zwijgen op te le leggen.
Maar zijn we ook zo vastberaden in onze terechtwijzing wanneer het gaat over gedachten die bij ons willen binnendringen, ons bombarderen – in feite ons oplichten – met suggesties van wanhoop, ziekte, woede of onrecht?
De meesterchristen, Christus Jezus, is ons voorbeeld voor deze mentale terechtwijzing. De evangeliën vermelden talloze keren over zijn genezingspraktijk, waarin hij terechtwijzing gebruikte als geestelijk wapen – niet tegen personen, maar om indringende, stoffelijke overtuigingen, die de voedingsbodem vormen van zonde en ziekte, uit te bannen. Dit toonde zijn volstrekte afwijzing van elke veronderstelling die de oppermacht en realiteit van God, het goede en van de mens als werkelijk goddelijk en geestelijk, in twijfel trok. Hij zei dat wij zijn voorbeeld konden en zouden moeten volgen. Wij beschikken over hetzelfde geestelijk vermogen en het inherente recht om het kwaad af te wijzen dat beweert dat wij onderworpen zijn aan ziekte, beperking, onrecht of wat dan ook dat niet van God is.
Om te weten wat niet van God is, moeten we natuurlijk eerst weten wat wél van God is. Was Jezus niet het levende voorbeeld van het wezen van God als onze liefdevolle, alwijze Vader-Moeder? Als onaantastbare Waarheid, onbegrensde Liefde, oneindig Leven? Jezus begreep dat God werkelijk Alles is en al het goede – zonder ruimte of mogelijkheid voor kwaad, hetzij in ons of in onze ervaring.
Mary Baker Eddy, de Ontdekster van Christian Science, toonde de geestelijke logica van deze visie toen zij in Wetenschap en Gezondheid met Sleutel tot de Heilige Schrift schreef: “Daar God Alles is, is er geen plaats voor Zijn ongelijkenis. God, Geest, alleen heeft alles geschapen en het goed genoemd. Vandaar dat het kwade, het tegengestelde van het goede, onwerkelijk is en niet het voortbrengsel van God kan zijn” (blz. 339).
In theorie kunnen we het hiermee eens zijn. De alheid van het goede laat vanzelfsprekend geen ruimte voor iets wat niet goed is. Verder redenerend, kunnen we zeggen dat de alheid van gezondheid, afkomstig van God, geen ruimte laat voor iets dat niet in overeenstemming is met gezondheid. De alheid van Leven sluit ziekte en lijden uit – zelfs de dood. Maar als we verlangen naar meer tastbaar bewijs van genezing, kunnen we ons afvragen of we het hier constant mee eens zijn bij onze dagelijkse toepassing van Christian Science.
Op momenten dat we in de verleiding komen om in ons denken ruimte te scheppen voor de mogelijkheid van het kwaad – het in onszelf of een ander te rechtvaardigen of te vrezen – kunnen we beginnen met het bedenken dat onze afwijzing van alles wat zich tegen God verzet, is gebaseerd op het feit dat wat we terechtwijzen een leugen is over wie we werkelijk zijn: Gods kind, Zijn uitdrukking. Er zit dus echt niets achter de bewering over het tegendeel van dat geestelijk feit. Met andere woorden: we verwerpen de suggestie van het kwaad niet simpelweg, omdat het “het juiste” is om te doen, maar omdat het het enige is om te doen in het licht van waarheid. En Christus, de geest van Waarheid die Jezus zo duidelijk leefde en demonstreerde, stelt ons vandaag in staat om het goede en werkelijke te kennen, te voelen en er onvermijdelijk partij voor te kiezen.
Dat was het geval voor mij, toen ik een telefoontje kreeg van een kerklid wiens dochtertje’s schouder uit de kom was geschoten. Het was een van de eerste keren dat iemand buiten mijn familie mij vroeg om hulp door gebed. De moeder was overstuur. En zodra we hadden opgehangen, voelde ik me zó verantwoordelijk en tegelijkertijd zó onbekwaam, dat ik verstijfde van angst. Ik worstelde enige tijd om me tot God te wenden en te bidden. Maar toen kwamen deze woorden uit de Bijbel in mijn gedachten: “Geef het op, en weet dat Ik God ben” (Psalm 46:11).
En opeens zag ik het: het is God, ons goddelijk Beginsel, de Liefde zelf, niet ik, die de leiding heeft, die verantwoordelijk is. Toen de moeder even later opnieuw belde, hoorde ik het meisje huilen van pijn en ik vond mezelf in staat om de hele indruk van letsel en pijn resoluut te verwerpen. Deze situatie was zo onjuist, zo niet van God, dat het eenvoudigweg niet waar kon zijn. Ik zette het meteen uit mijn gedachten en verwelkomde van harte Gods tedere liefde voor dit kindje. Even later belde de moeder terug en zei dat de schouder van haar dochtertje net weer op zijn plaats zat.
Ik heb het voorrecht gehad om deel uit te maken van vele genezingen op basis van dit standpunt voor goddelijke Waarheid en om anderen de werkzaamheid van Christus-genezing te zien ervaren. Wanneer we afstand doen van wat liefdeloos en onrechtvaardig is, plaatst dat ons steevast aan de kant van Waarheid en dan blijven we bij wat goed, helend en werkelijk is.
Wanneer het denken eenmaal is veranderd, hoeft er geen terugkeer te zijn. Het leerboek van Christian Science vertelt ons dat we pal kunnen staan “in het onwankelbaar begrip van Waarheid en Liefde” – en de overwinning behalen. Het legt ook uit: “Geloof, dat tot geestelijk begrijpen is gegroeid, is het van Geest verkregen getuigenis, waardoor zonde van elke aard wordt terechtgewezen en Gods eisen worden vastgesteld” (Wetenschap en Gezondheid, blz. 417 en 23).
Het is een troost te weten dat het niet onze persoonlijke kracht of vaardigheid is die onze terechtwijzing aandrijft of het succes van onze genezingspraktijk verzekert, maar de impuls en het bewijs van Geest, die ons – de kinderen van Geest – duidelijk worden gemaakt. Wanneer we dit inzicht absorberen en dit geschenk van onze goddelijke Vader-Moeder koesteren, beginnen we in te zien dat ieder van ons het recht en het vermogen heeft om het lawaai van het onwettige kwaad het zwijgen op te leggen en de waarheid van Gods altijd aanwezige goedheid en liefde, waar we voor altijd verblijven, te aanvaarden en ons erin te verheugen.
Ethel A. Baker, redacteur