Een kerk betreden zou moeten zijn als
het binnengaan in een kribbe,
niet een rechtszaal—
een plaats zonder zelfgerechtigheid,
waar niemand de ander iets verwijt,
en het hongerende hart geen schaamte lijdt,
geen pijnlijke angst en geen onzekerheid.
In een kerk zitten zou moeten zijn als
zitten in een zonovergoten veld—
comfortabel en warm—
terwijl de zoete bries van Liefde
het aroma van Christus’ eenvoud overbrengt.
Behoren tot een kerk zou moeten zijn als
lopen door een heldere waterstroom,
waar Christus’ bediening
onze voeten en gedachten wast
en ons maakt helemaal schoon.
O ja—ik weet wel
hoe mijn kerk mij zou moeten raken ....
Vader-Moeder God, leer mij nu
hoe dit waar te maken.