Mijn dierbare vriend H.: Uw goedgezinde brief van de 26ste jl. kwam enkele dagen geleden in goede orde aan en ik ben niet buitengewoon verrast over de inhoud ervan. U zegt in wezen dat u het boek “Wetenschap en Gezondheid met Sleutel tot de Heilige Schrift” (van Mary Baker Eddy) dat ik u heb aanbevolen, heeft verkregen en dat u tot uw verbazing en afkeer uitvond dat het een werk over geloofsgenezing is en vraagt op basis van welke beredenering ik het hoe dan ook kan opbrengen om zulke onrealistische theorieën aan te nemen of te accepteren. In antwoord op uw zeer vanzelfsprekende vraag, zal ik op mijn wijze proberen u volgens mijn inzichten een reden te geven voor de hoop die in mij is.
Mijn religieuze opvattingen van vijftien jaar geleden zijn u te vertrouwd om er op dit moment een verdere uiteenzetting van te geven. Het volstaat om te zeggen dat de religie van de Bijbel zoals onderwezen door de kerken, naar mijn mening tegenstrijdig en verwarrend leek en hun uitleg faalde om die te verduidelijken. Gedurende de volgende elf jaar ondergingen mijn overtuigingen weinig verandering. Ik las alles dat op mijn pad kwam en dat iets kon betekenen of in enige mate het probleem van het leven zou verklaren; en ofschoon ik enige kennis van algemene aard verwierf, was ik niet dichter bij de oplossing van het probleem van het leven gekomen dan toen ik mijn onderzoeken jaren geleden begon en ik had alle hoop opgegeven om ooit in staat te zijn tot een begrijpen te komen van de waarheid of een bevredigende uitleg van het raadsel van het leven.
Bij al mijn intellectuele omzwervingen had ik nooit mijn geloof verloren in een grote Eerste Oorzaak, die ik zowel God kon noemen als iets anders; maar de orthodoxe verklaringen van Zijn of zijn aard en macht waren voor mij zo’n mengelmoes van waarheid en dwaling, dat ik niet kon zeggen waar feit ophield en fabel begon. Het leek alsof alle inspanning van de preekstoel bestond uit de onmogelijke opgave om de leer van Jezus Christus te harmoniseren met de wijsheid van de wereld; en alle neigingen van onze religieuze opvoeding bestonden uit het benevelen van het intellect en het produceren van scepticisme in het bewustzijn dat veronderstelde voor zichzelf te denken en het waarom en waarvoor te onderzoeken. Ik ben er volkomen van overtuigd dat het agnosticisme van u en van mijzelf voortkwam uit de vruchteloze poging om de wijsheid van de wereld te mengen en in overeenstemming te brengen met de filosofie van de Christus.
Bij mijn speurwerk in de onderzoeksresultaten van de geleerden en filosofen vond ik geen enkele bevredigende verklaring van zaken zoals die leken te bestaan, noch een enkele oplossing van het grote en allesoverheersende vraagstuk: “Wat is Waarheid?” Hun stellingen leken goed opgebouwd en hun redeneringen foutloos; maar gezien de aard van de dingen kon vanuit de stellingen die geheel gebaseerd waren op stoffelijke kennis geen uiteindelijke conclusie van de hele zaak worden getrokken. Zij konden ‘materie’ en zijn eigenschappen tot hun eigen tevredenheid verklaren, maar de intelligentie die erachter of erbuiten ligt en die erdoor of erin wordt gemanifesteerd, was voor hun net zo’n mysterie als voor de nederigsten van Gods schepselen. Zij konden vrij overtuigend bewijzen dat veel van de algemeen aanvaarde theorieën in feite geen basis hadden; maar zij lieten ons wat betreft Leven en zijn besturend Beginsel net zo in het ongewisse als de godgeleerden vóór hen deden.
Ongeveer vier jaar geleden toen ik mij nog steeds in de hierboven beschreven mentale toestand bevond, werd mijn aandacht getrokken door wat mij in die tijd een nieuwe fase van spiritisme leek te zijn die door de degenen die beweerden erin te geloven, Christian Science werd genoemd. Ik dacht dat ik enige aandacht had besteed aan alle ismes die ooit bestonden en dat dit slechts een andere illusie was van een of andere religieuze fanaticus, verdwaald in de doolhoven van mentale hallucinatie.
In mijn overdenkingen in die tijd leek het mij dat leven een ondoorgrondelijk raadsel was; dat de schepper ons op deze aarde had gezet en ons geheel in het ongewisse liet over Zijn bedoeling hieromtrent. Het leek erop alsof wij over de oceaan van tijd waren geworpen en achtergelaten om doelloos rond te drijven zonder exacte kennis over wat van ons werd verwacht of hoe de waarheid te bereiken, die absoluut ergens moest bestaan. Het leek mij dat er in de aard van de zaak ergens een grote fout in ons begrijpen moest zitten of dat de schepper Zelf een tandwiel was vergeten toen Hij alle dingen in hun juiste omgeving plaatste. Ik twijfelde er niet aan, dat er ergens een grote vergissing was gemaakt; maar ik twijfelde nog steeds genoeg aan mijn eigen vaardigheden en begrijpen om te geloven dat de fout, wat die ook mocht zijn, in mij zat en niet in de schepper. Ik wist dat ik in ieder geval in redelijke mate een eerlijk verlangen had om goed te leven, aangezien het mij was gegeven om het goede te zien en er tot op zekere hoogte naar te streven de wil van God te doen als ik maar zeker kon weten wat die wil precies was.
Terwijl ik mij in deze gemoedstoestand bevond, deed ik innerlijk een beroep op de grote onzichtbare macht om mijn begrijpen te verlichten en mij te leiden naar een kennis van de waarheid en beloofde mentaal te volgen waarheen deze mij ook mocht leiden, als ik het maar begripvol kon doen.
Mijn vrouw had Christian Science tot op zekere hoogte al onderzocht, maar zij kende mijn natuurlijke antipathie van destijds tegen zulke bevliegingen en had er maar erg weinig tegen mij over gezegd. Echter op een dag toen ik over de raadsels van het leven sprak met een rechter van een van onze rechtbanken, vroeg hij of ik mij ooit had verdiept in de leer van de Christian Scientisten. Ik zei dat ik dat niet had gedaan en hij drong er sterk op aan om dat wel te doen. Hij beweerde hun leer te hebben onderzocht en zei dat hij er volkomen in was gaan geloven. Dit wekte mijn nieuwsgierigheid op en ik kocht het boek “Wetenschap en Gezondheid met Sleutel tot de Heilige Schrift” en las het. Voordat ik er ver in had gelezen, begon ik behoorlijk misselijk te worden van de volgens mij ingebeelde ideeën van de schrijfster, maar ik bleef lezen – meer omdat ik had beloofd het boek te lezen dan uit interesse in de leer; maar voordat ik bij het einde was, raakte ik wel geïnteresseerd in het Beginsel dat volgens mij de schrijfster streefde op te helderen; en nadat ik het boek uit had, begon ik opnieuw en herlas het heel zorgvuldig. Toen ik het voor de tweede keer had gelezen, was ik er oprecht van overtuigd dat haar verklaringen over de door Jezus Christus verspreide religie en wat hij onderwees, de enige verklaring bood die volgens mij enigszins in de buurt kwam om overeen te stemmen en samenhangend te maken van wat altijd tegenstrijdig en onverklaarbaar had geleken in de Bijbel. Ik was verrukt dat ik de waarheid had gevonden waarnaar ik lang had gezocht en na het lezen van het boek stond ik op als een veranderd mens; twijfel en onzekerheid waren verdwenen en mijn denken is sinds die dag tot heden nooit meer geplaagd door serieuze twijfel over dit onderwerp.
Ik pretendeer niet dat ik de macht heb verworven waarvan wordt beweerd dat wij die kunnen verkrijgen; maar ik heb er vrede mee dat de fout bij mij zit en niet in Beginsel. Ik denk dat ik u bijna kan horen vragen: Wat! gelooft u in wonderen? Ik antwoord zonder aarzelen, Ja; ik geloof in de manifestaties van de macht van Gemoed die de wereld wonderbaarlijk noemt; maar die voor degenen die beweren Beginsel te begrijpen waardoor de werken gedaan worden, niet onnatuurlijk lijken, maar alleen het logisch gevolg zijn van de toepassing van een bekend Beginsel.
Ik was altijd van mening, dat Waarheid vanzelfsprekend moest zijn of op zijn minst onderhevig aan onmiskenbaar bewijs – wat in alle religies lijkt te ontbreken tenminste voor zover ik ze heb gekend. Ik herinner mij nu dat Jezus de waarheid van zijn leer voorzag van foutloos bewijs door zijn manifestaties van de macht van Gemoed of zoals sommigen zeggen door de macht van Geest; welke macht die hij duidelijk onderwees, zou worden verkregen door diegenen die in het Beginsel geloofden dat hij onderwees en waarvan de manifestaties zouden volgen als tekenen dat zij het begrijpen van zijn filosofie bereikt hebben. Het komt mij voor, dat waar de tekenen de christelijke beoefenaars niet volgen waarvan Christus zei, dat die zouden volgen, dat er iets niet klopt, ofwel in zijn leer of in hun begrip daarvan; en op zijn minst kan worden gezegd, dat de fundamenten van hun geloof een zorgvuldig onderzoek vereisen om deze in harmonie te brengen met de leer van Christus, in wiens voetstappen zij beweren te volgen.
Ik heb nooit kunnen begrijpen hoe God altijd aanwezig zou kunnen zijn als een persoonlijk Beginsel, maar ik denk dat ik kan begrijpen en inderdaad begrijp hoe het goddelijk Beginsel in alle dingen en in elke plaats kan doordringen.
Ik heb nooit kunnen begrijpen hoe de hemel een prachtig uitgeruste plaats kon zijn, maar ik denk dat ik kan begrijpen en inderdaad begrijp hoe het een geestelijke (of als u wilt mentale) conditie is. Jezus zei: “Het Koninkrijk van God komt niet op waarneembare wijze. En men zal niet zeggen: Zie hier of zie daar, want, zie, het Koninkrijk van God is binnen in u” (Lukas 17:20-21).
“Kennis is macht.” Sinds ik de levensopvattingen zoals uiteengezet in “Wetenschap en Gezondheid met Sleutel tot de Heilige Schrift” heb aangenomen, heb ik bewijzen gezien van wat er door de kennis van waarheid kan worden bereikt, die volgens mij neerkomt op demonstraties en niet langer ongeloofwaardig lijkt, maar ik zal niemand vragen mijn verklaringen te accepteren. Iedereen moet dit voor zichzelf zien of voelen om zich hiervan te overtuigen; maar ik ben tevreden als iemand zijn vooropgestelde meningen opzij schuift en eerlijk handelt met zichzelf en het licht dat hij heeft, om tot de kennis van de waarheid komen zoals geïllustreerd in de leer en het leven van Jezus Christus; dat wil zeggen, dat Gemoed, of Ziel of hoe je dit ook wilt noemen, het werkelijke Ego of zelf is, en dat het sterfelijk gemoed met zijn lichaam onwerkelijk en vergankelijk is en uiteindelijk terugkeert naar zijn natuurlijke nietsheid.
Waarheid is simpel en is dat altijd geweest. En vanwege deze volslagen eenvoud hebben wij er in onze trots en egoïsme recht overheen gekeken. In onze zoektocht naar licht houden wij onze ogen naar de lucht gericht, speurend met een verre blik op zoek naar licht in de verwachting de waarheid als een soort grote komeet te zien oplaaien of op een andere uitzonderlijke wijze; en wanneer in plaats van te komen met pracht en praal de waarheid in de eenvoud van demonstratie verschijnt, wankelen wij en weigeren die te accepteren; onze intellectuele trots is in shock en we zijn ervan overtuigd dat er iets verkeerd is. De menselijke natuur is altijd hetzelfde. De Joden zochten iets overweldigend wonderbaarlijks en het ontbreken daarvan had tot gevolg dat de Christus, Waarheid een struikelblok voor hen werd. Het was dwaasheid voor de Grieken, die in hun tijd uitblonken in wereldse wijsheid; maar in alle wereldse tijdperken is het altijd de macht van God geweest voor hen die erin geloven, niet blindelings, maar door een verlicht begrijpen.
Ik heb altijd geloofd dat er iets moois in de levensfilosofie zat, zoals Jezus Christus die onderrichtte, maar dat die niet praktisch en niet toepasbaar was voor levenssituaties in een wereld, zoals die gevormd leek te zijn. Zoals ik het nu bekijk, was dat het gevolg van onwetendheid over de werkelijke macht die “het universum bestuurt” – teveel vertrouwen in de stof of gevolg en niet genoeg in Gemoed of oorzaak, die God is.
Voor iemand die de waarheid kan accepteren dat alle oorzaak in Gemoed is gelegen en die daardoor begint van de stof weg te kijken naar Gemoed, of Geest, voor alles wat werkelijk en eeuwig is en voor alles dat duurzaam wordt gemaakt, lossen de twijfels en kleine ergernissen van het leven zich op in het licht van een beter begrijpen, dat is verfijnd in de vuurproef van barmhartigheid en liefde; en zij vervagen tot het niets waar zij vandaan kwamen. In feite hadden zij nooit een bestaan en waren alleen maar de uitvindingen van een verdwaald sterfelijk geloof.
Lees de onderwijzingen van Christus vanuit een Christian Science standpunt en zij zullen niet langer vaag en geheimzinnig lijken, maar helder en machtig worden – en laat mij zeggen: begrijpelijk.
Het klopt, zoals u aanvoert, dat deze levenstheorie over het algemeen veel meer door vrouwen dan door mannen wordt geaccepteerd en misschien is het waar dat hun beredenering als regel van nature veel minder star is dan die van het sterkere geslacht en dat zij er mogelijk verantwoordelijk voor zijn, dat zij hun stellingen minder secuur afspeuren; maar is het niet ook waar, dat ze van nature fijngevoeliger en meer geestelijk geaard zijn en dat zij mogelijk even waarschijnlijk bij de waarheid uitkomen door intuïtie, in combinatie met hun logisch denken, als wij door ruigere lessen? Als het waar is dat mannen weldenkend zijn, wordt de feilbaarheid van onze redeneringen ook voor onszelf heel vaak pijnlijk duidelijk en daarom zijn we niet de veiligste graadmeter om over anderen te oordelen.
Ik geloof dat wanneer het erop aankomt tegenover de wereld voor Waarheid op te komen, mogelijk ten koste van status en populariteit, vrouwen in veel grotere mate de nodige moed bezitten dan mannen.
Ik was niet van plan u te vermoeien met zo’n lange brief, maar toen ik over het onderwerp begon, kon ik er bijna niet meer mee stoppen. Als een oude en geliefde vriend, heb ik u een glimp gegeven van wat er in mij speelt, omdat ik nauwelijks wist hoe ik u mijn denkwijze op een andere manier kon uitleggen.